Doel bereikt

In de loop van de jaren kreeg ik door hard, patiëntgericht en huisartsgericht te werken een goede naam en had twee bloeiende praktijken opgebouwd. Er kwamen na verloop van tijd steeds meer patiënten van (ver) buiten het adherentie-gebied van de ziekenhuizen, tot zelfs uit België en een enkele keer iemand uit Duitsland. Ook gingen collega-dermatologen naar me verwijzen vanwege de specifieke expertise die ik had opgebouwd op het gebied van de contactallergie. Dat streelde weliswaar mijn ego, maar ik was er toch niet blij mee. Voor de meesten kon ik niet veel méér doen dan andere dermatologen al gedaan hadden en de verwachtingen van de patiënten van mijn kunnen en kunsten waren meestal (te) hoog. Toch kon ik velen wel tevreden stellen door goede uitleg te geven. Van één patiënt, die een zeer hardnekkige aandoening had, ik meen pustulosis palmoplantaris van de voetzolen, herinner ik me dat die zei: ''Als mijn vorige dermatoloog in al de jaren dat ik bij hem ben geweest de moeite had genomen om me te vertellen wat u me nu uitgelegd heeft, dan had ik me heel veel tijd en nutteloze behandelingen kunnen besparen''. Ik had er de tijd voor genomen, maar mijn boodschap was relatief eenvoudig en kwam er op neer dat dit een uiterst hardnekkige huidziekte is, dat de oorzaak onbekend is, dat het geen kwaad kan, geen uiting is van een ernstige onderliggende aandoening, en niet besmettelijk is. Er zijn weliswaar diverse mogelijkheden om het te behandelen, maar sommige daarvan zijn arbeidsintensief, andere kunnen ernstige bijwerkingen hebben, en vooral: elke behandeling is zuiver symptomatisch, d.w.z. het kan door therapie wel wat verbeteren, maar wanneer je er mee stopt, komt het meestal ook weer terug. Ik vertelde mijn familie en vrienden wel eens dat ik me elke dag ''de blaren op de tong praatte'' (nou ja, eigenlijk zei ik ''lulde'', maar dat klinkt zo grof), maar hoe vermoeiend ook, ik bleef het doen omdat ik wist hoe belangrijk informatieverstrekking voor de patiënt was.

 

Met Janny en Corina voor de vernieuwde polikliniek, eind jaren 1990

 

Het wordt te druk

In ieder geval: ik had dus twee bloeiende praktijken opgebouwd, maar die praktijken bloeiden een beetje te uitbundig en het werd me te druk. Daarom besloot ik om een van de praktijken over te dragen, lees: te verkopen. De keuze welk ziekenhuis was niet heel moeilijk. Ik vond het Willem-Alexander Ziekenhuis weliswaar prettiger, maar dat dreigde toen te gaan fuseren met het Groot Ziekengasthuis (wat ook gebeurde). De consequentie daarvan was dat ik in een maatschap zou moeten werken. Wicher Bergsma en Siebert Holla waren aardige mannen, daar lag het niet aan (zo namen ze altijd voor me waar tijdens vakanties), maar inmiddels was ik zeer gehecht geraakt aan het solo werken en dus koos ik voor het Carolus ziekenhuis, tot grote opluchting van Frank Vernooy, de directeur van deze organisatie, en de gehele medische staf!   

De overdracht van de praktijk in het Willem-Alexander Ziekenhuis ging niet vanzelf. Er waren slechts enkele gegadigden en op één na haakten die allemaal af. Reden: ze waren bang dat veel van de WAZ-patiënten me naar het Carolus zouden volgen en dat huisartsen, die eerst altijd naar mij in het WAZ verwezen, daarna naar mij in het Carolus zouden gaan verwijzen. Mijn verzekering dat ik op geen enkele manier zou proberen om patiënten mee te krijgen stelde ze niet gerust. Ik had daar ook wel begrip voor, want ik zou nu in het Carolus Ziekenhuis veel meer tijd hebben, dus de spreekuren flink kunnen uitbreiden. Overigens heb ik dat maar beperkt gedaan: de jaren 1980-1990 waren tropenjaren voor mij geweest en ik wilde niet zo verschrikkelijk hard blijven werken. Bovendien kreeg ik natuurlijk een spaarpotje door de verkoop van de WAZ praktijk. De goodwill bij praktijkoverdracht was altijd de ''oudedagsvoorziening'' voor medisch specialisten geweest. Alleen collega José van Ulsen uit Rotterdam durfde het aan en daar heeft ze, zoals ik haar van te voren al voorspeld had, geen moment spijt van gekregen. 

Afscheidsreceptie

Er werd een afscheidsreceptie voor mij annex introductiereceptie voor José georganiseerd. Dat werd een beetje een gênante vertoning met een zeer gering aantal bezoekers, slechts enkele specialisten gaven acte de présence. Ik had nooit ruzies met de andere specialisten van het ziekenhuis of grensconflicten gehad. Daarom veronderstelde ik dat men me mijn vertrek naar het Carolus Ziekenhuis niet in dank afnam en het me zelfs kwalijk nam. De club was altijd wat hechter geweest dan in het Carolus en mijn vertrek werd mogelijk als verraad gevoeld. Twintig jaar later, bij een reünie, wendden sommige specialisten zich – je kunt het je haast niet voorstellen – ostentatief af wanneer ik met uitgestoken hand naar ze toe liep.   

Volgende hoofdstuk: